24 december 2014

Geloof jij in Elfjes?

‘Hoe lang is het nou geleden?’ vroeg ze.
‘Nog niet zo lang, een jaar of drie ongeveer. November meen ik. Het was eind van de middag en al behoorlijk schemerig. Guur ook, de winter hing in de lucht.’
Hij sloot z’n ogen. De weldaad van haar handen over zijn hoofd. Functioneel natuurlijk, maar er was weinig voor nodig om de gerichte gebaren als strelingen te ervaren. Misschien raakte ze hem niet eens echt aan, toch voelde hij het tot in z’n botten. Een zachte kreun ontsnapte hem. Oei, had ze het gehoord? Die lichte glimlach rond haar lippen?
Ach, hij zou de enige wel niet zijn.
‘Ik weet nog dat ik mijn voorlicht recht duwde, want dat zakte steeds omlaag’, ging hij verder. Zijn ogen sloten zich weer. ‘En daarna niks meer. Ook de val niet, raar genoeg. Het enige wat ik me herinner is dat ik ergens in de verte licht zag. Heel ver, heel klein, en het werd nauwelijks groter toen ik dichterbij kwam. Het leken kilometers voordat ik er was. Een heel klein raampje in een massieve deur. Die vervolgens zonder kracht of moeite openging. Binnen de gloed van kaarslicht, warm en aangenaam. Er zaten mensen rond een tafel en anderen liepen rond. Niemand zei wat tegen me, maar opeens klopte alles: ik hoorde erbij en was welkom. Het had de sfeer van een blokhut, maar het voelde als een zomertuin.’
Haar hand gleed langs zijn wang en slaap. Zacht veegde ze een paar keer door zijn haar. Waarom vertelde hij dat nou allemaal? Wat was het toch makkelijk om je te laten gaan bij een vreemde. Heerlijk eigenlijk, net als haar handen.
Opeens blies ze zacht in zijn nek. ‘Zo’, zei ze en borstelde de laatste haartjes weg. Met tegenzin sloeg hij zijn ogen weer op en keek haar aan in de spiegel. Weer die glimlach. En weer die weldaad…
Toen zag hij het: licht, bijna ijl staken ze een beetje boven haar schouders uit.
‘Geloof jij in elfjes?’ vroeg ze.